Op het klamme tafellaken werden tussen de klodders jus en de kruimels borden voor hen neergesmeten. Er werd een taai stuk osseleer geserveerd, wat laffe groente, een runderlap van elastiek die meegaf onder het mes, wat sla en iets toe. Deze zaal herinnerde Folantin aan de refter van een pensionaat, maar dan een slecht geleid pensionaat, waar geschreeuwd wordt aan tafel. Het mankeerde er werkelijk alleen nog aan dat er uit kroezen werd gedronken, met een bodem rood van de spoelwijn, en dat je je bord moest teruggeven om op een beetje schoon plekje pruimedanten of compote gekwakt te krijgen. Zeker, het voer en de wijn waren beroerd, maar nog beroerder dan het voer en nog beroerder dan de wijn, dat was het publiek dat daar zat te schransen, dat waren de spichtige serveersters die de schalen aandroegen: verdorde vrouwspersonen met scherpe, strenge trekken en een vijan- dige blik. Alleen al door naar ze naar te kijken, kon je niet meer; je voelde je in de gaten ge- houden, je zat bedeesd en omzichtig te eten en durfde de zeentjes en de velletjes niet te laten liggen uit vrees voor een standje; je waagde het niet om voor de tweede keer op te scheppen onder die ogen die je honger taxeerden en de grond instampten. J.K. Huysmans 1848-1907 Vertaling: Wim Raven Uit: Op drift. Athenaeum-Polak & Van Gennep Amsterdam 1989 |