Aardappelrooien Zij
staan gebogen over 't najaarsveld,
Waar in opaalgroen plekken bruin fluweelen, Aardappels
blonden, stengels welkend gelen,
In
't blanke licht, dat mat door wolken welt,
De
man in 't blauw, de vrouw in 't rood en deelen
D'arbeid
getrouw. Al jaren ongeteld
Zwoegden
zij saam, tot de éen naar d'ander helt
En,
zonder woorden, niets ze elkaar verhelen.
Zij
staan gebogen in het schemerlicht,
Dat,
bleek en moe, de luchten komt doorzeven
En
heffen naar wie langs het land loopt even
Tot
weergroet stug het aardbruin aangezicht,
Vol
schrift van rimpels volgekerfd door 't leven,
Dat
héel hun zijn naar de aarde heeft gericht.
Hélène Swarth 1859 - 1941 Uit: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift Jaargang XXIX juli - december 1919 deel LVIII |