BROOD Ze lieten een brood achter op de tafel, half verbrand, half wit, vanboven ingeknepen en geopend op het sneeuwwit kruim. Het leek me wat nieuws alsof het nooit gezien was, toch heeft niets anders dan brood mij gevoed; maar het deeg knedend al slaapwandelend was ik geur en tastzin kwijtgeraakt. Het ruikt naar mijn moeder toen ze mij zoogde, het ruikt naar drie valleien waar ik ben langsgegaan: Aconcagua, Patzcuaro, Elqui en het ruikt naar mijn ingewanden wanneer ik zing. Andere geuren zijn er niet in de kamer en daarom heeft het brood mij geroepen; en ook is er niemand in het huis tenzij dit verbrokkeld brood op een bord dat met zijn lichaam mij herkent en dat ik met het mijne herken. Men at hetzelfde brood in alle klimaten, in honderd families: brood van Coquimbo, brood van Oaxaca, brood van Santa Ana en van Santiago. In mijn jeugd wist ik het rond als de zon, in de vorm van een vis, een aureool en mijn hand had weet van het kruim en van de warmte van een gepluimde duif. Daarna ben ik het vergeten, tot de dag van vandaag, nu wij elkaar vinden, ik met mijn lichaam van oude Sara en dat van het vijf jaar oude brood. Dode vrienden met wie ik het at in andere valleien snoven de geur van een brood gemalen in september en in augustus geoogst in Castilla. Het is dat en geen ander brood dat wij aten op het land waar zij nu rusten. Ik haal het kruim eruit en geef hun zijn warmte, ik keer het om en maak dat ze weer ademen. Ik heb er meer dan een hand van vol en strak is mijn blik op mijn hand gevestigd; ik bezorg me een huilbui van spijt dat ik het al die jaren was vergeten en mijn verouderd gelaat verjongt bij deze vondst van het brood. Omdat het huis zo leeg is zijn we weer blij elkaar weer te zien op deze tafel zonder vlees noch vruchten, wij getweeën in deze menselijke stilte, tot wij andermaal weer één zijn en onze dag ten einde loopt. Gabriela Mistral 1889 - 1957 pseudoniem van Lucila de María del Perpetuo Socorro Godoy Alcayaga. Vertaling: Francis de Preter 1932. |