Buikbeesten Toon: Hoe zal ik nog myn droeve dagen enden? 1. Gy Bacchusheld, die met uw'volle glazen, als uw cieraad, in kuf en kroegen pronkt: En roemt het wel als werk van groote baazen, Zo gy 'er een ter zwelgers bank afdronkt. 2. Gy maakt uw' buik, gelyk een balg van zwynen, Waar door gy die, of aap, of leeuw gelykt: En als uw' maag geballast is van wynen, Maakt dat gewigt, dat u de voet bezwykt. 3. Dan legt gy in een goot wel vuil gespogen, Uw' tong is stram, uw'herssens zyn dan vlot, Tot spot en smaad van die u dus beoogen. O! zulk een zwyn behoort in 't verkenskot. 4. Zal dan een mensch zich zelven dus verbeesten? Een reed'lyk dier der menschen schandvlek zyn? Gelykt gy dus wel na de Hemelgeesten? O neen: gy zyt dus erger, dan een zwyn. 5, 't Word dus verschoont: Ik was zo wat beschonken: De drank had my bevangen, eer ik 't wist. Beschonken slechts: Zeg schandelyk smoordronken, En beestelyk ontredent; want zo is 't. 6. Het schepzel, dus misbruikt, zal wraak begeeren; Terwyl uw' ziel voor eeuwig dorsten moet: Gebrek en quaal zal 't lichaam ook verteeren: En wacht geen drop in 's afgronds zwavelgloed. Carolus Tuinman 1659 - 1728 Bron: De Nederlandse Poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten.Samengesteld door Gerrit Komrij. Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam 1996 |