De drinker in Frascati Gezeten in het wijnhuis met de witte mergelmuren spel ik de hangklok: nauwgezet verstrijken op metalen tred de wijzers en de uren. De wijn - paars in de rieten mand - hangt in mijn hand en schommelt: een klokkeslinger, die constant 't geslonken glas vult tot de rand, terwijl het stadje dommelt. Daar rijst, achter de steile deur, bedwongen in zijn sterkte en in steeds wisselende kleur, de bergenketen in mineur van het Albaans gebergte. De kimmen in verholen zwier en daarin blauw geborgen het huis, de wijngaard, de rivier ... Het is een doek van Patinir, dat fonkelt in de morgen. Een doek dat leeft! Een boerenvrouw sluipt met een ezelsveulen voorzichtig door het trillend blauw, of zij er iets in breken zou, of er iets in zou kreuken. De wijn -paars in de rieten mand- hangt in mijn hand en schommelt: een klokkeslinger, die constant 't geslonken glas vult tot de rand, terwijl het stadje dommelt. Hij nestelt zich in hoofd en hart en broedt op oude dromen, en al wat mij eens werd beloofd als kind, voel ik door hart en hoofd gevleugeld voorwaarts stromen. O schone vleugelslag van al wat eens in mij verruiste,,, 'k Voel de cypressen in het dal als zwarte vlammen, lang en smal, zich ballen in mijn vuisten. Verzadigd sta ik op en dank de Heer voor het verleende; dan loop ik buiten naar de bank: mijn schaduw en een wingerdrank wieglen op het gesteente. Bertus Aafjes 1914-1993 Uit: Het gevecht met de muze. Verzamelde gedichten Meulenhoff Editie Amsterdam 1974 |