De Kaasmaker Een Fabel Een dorp'ling, op zijn paard gezeten,Ging naar de Gouwsche kaasmarkt toe. Hy had in lang geen kaas gegeten En voelde zich dus bly te moe: Want op hetgeen hy niet bezit, Is mensch en dorp'ling 't meest verhit. Het was een zwoele zomermorgen: 't Was niet in de slachtmaand, doch in Mei. "De lui, die u de kaasbezorgen, "o Mensch! die leevranciers zijn wy." Dus sprak, op 't zien van onze twee, Vertrouwlijk tot mekaêr het vee. "'t Is waar, daar is een kaas in 't leven, "Die hoofdkaas wordt door u genoemd; "Doch dees wordt u door 't vee gegeven, "Wanneer 't tot sterven werd gedoemd. "Zij wordt door 't varken u gebracht, "Na dat het varken is geslacht." "Ja, trotsche mensch, dit moet gy weten, "Gy, die de kaas snijdt op uw paard, "Gy kunt geen klein Edammertje eten, "Of 't is u door de koe gebaard. "De melk, die tot de kaas behoort, "Brengt onze schoone sexe voort." Maar zie, daar treedt in volle pracht Een schaap te voorschijn met zijn vacht, En spreekt: "o Ossen! wordt gy dol? "O koeien! krygt gy 't in uw bol? "O kalfskop! raakt uw brein op hol? "Of zijt gy blinder dan een mol, "En houdt ge u, of gy zoudt vergeten "De schapenkaas, die menschen eten? "Het keurig lammerenprodukt "Dat na den disch de maag verrukt? "Kwansuis of gy 't niet hadt geweten? "Wy toch, zoo wel als gy, o vee! "Doen aan de kaasnegotie meê." - "Jandorie!" zegt hierop een ram, Die om te luistren naderkwam, "Ik dacht voorwaar niet, juffrouw Lam, "Dat gy zoo dapper wist te spreken "En lansen met den vyand breken. "Kom, volg my naar het echtaltaar "En worden wy terstond een paar." De dorpeling gaf hier den zwiep Aan 't ros, dat dit gezwets ontliep. Gerrit van de Linde. 1808-1858. De gedichten van den Schoolmeester. Maatschappij voor goede en goedkope lectuur. Amsterdam 1908 |