Novemberochtend Om zes uur wekte mij een luid geschreeuw en rond de hoeve stommelde veel volk; ik zag aan het raam het flitsen van een dolk; een donk're straal spoot op de eerste sneeuw. Geen stem, als van het varken, weent zo moord; eerst luid en angstig, dan vol diep geklaag; - Het volk sloeg reeds z'n borrel in de maag, bij het laatste reutelen in bloed versmoord, - Dan droeg men schragen en een tafel aan, lawaaiig van de vroege brandewijn; en later lag een blank en kost'lijk zwijn, dat was van haar en hoef geheel ontdaan. - Slechts aan de keel liep uit een kleine wond gestaag nog bloed, dat spreidde rood en breed ... De kop één gulle lach; elk oog een spleet, als slapend satisfait en oer-gezond. Jac. van Hattum 1900 - 1981 Bron: Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle eeuwen 1940-1957 Victor E. van Vriesland J.M. Meulenhoff Amsterdam 1957 |