Van Deyssel bestelt wijn Ik was in de eerste helft van april (1884) mij zo'n beetje kalm aan 't vermaken met enige vrienden. Er was een partijtjen hier, een partijtjen daar, een fuifjen, een kaartavond, enz. Het begon mij voor te komen, dat ik ook wel eens iets doen mocht. (...) Ik schreef toen aan vijf verschillende wijnkopers, van de eersten van de stad, een commande om mij zo en zoveel van die en die soort wijn te zenden. Ik dacht, dat er onder die vijf allicht een zou zijn, die mijn niet zeer goede financiële reputatie niet kende en de wijn sturen zou. Voor het onwaarschijnlijke geval, dat er twee zouden zenden, gaf ik aam allevijf een verschillend uur op, waarop ik wenste dat, zaterdagmiddag, de wijn in de Badlaan zou worden bezorgd... De hele zaterdag was ik natuurlijk in de grootste zenuwachtigheid, want wat te beginnen als er niets gekomen was? 's Avonds, om zeven uur, ging ik met Ten Bokkel per tram eens kijken, en O wonder! en O ontsteltenis! allevijf hadden de wijn gestuurd, het stond bij mij zó vol met manden en kisten, dat jufvrouw Korendijk niet geweten had waar alles te laten. Van de veertien of zestien lui die ik gevraagd had, verschenen er tien, die, toen ze allen enigszins vet waren, natuurlijk nog geen twintigste gedeelte van mijn voorraad hadden verorberd. En zo kwam het te bestaan, dat dit avondjen de openpartij werd van een cyclus fuifjens, die nu eens als een 'kalm glas wijn' beschouwd werden, dan weder in een woeste dronkemansherrie ontaardden. Ik had in de aanvang vijf anker rode wijn en nog dertig flessen punch en veertig flessen Rhijnwijn en champagne. Het fuiven duurde toen van half april tot half mei. LODEWIJK VAN DEYSSEL aan Frans Erens, 11 augustus 1884, in: Maatstaf 35, 1987, 224-5 Bron: De Schrijflui van Hans van Straten. De Arbeiderspers 1993 |