Op den Zondag, die in ons verblijf te München viel, merkten wij op dat 's avonds de flaneerende menigte ontbrak, die in andere groote steden op zulk een dag meestal de straten vult. ‘Waar mogen die Münchenaars toch zitten?’, zeiden wij tegen elkander. Tenslotte werden wij moe en besloten wat te gaan rusten in den Hofbräu. Toen wij daar binnenkwamen en die groote hal zagen met menschen gevuld, begrepen wij. ‘Les voilà’, zei Isaac. En stampvol waren ook de andere bierpaleizen der stad, waarvan de Hofbräu de grootste was. Deze hal is een kathedraal, gewijd aan den cultus van het bier, dat er onophoudelijk stroomt. Het Münchener bier op de plaats zelf gedronken, is dan ook een heel ander ding, dan de import, waaruit de buitenlanders het meestal leeren kennen en het Isar-water, dat zich tot dien kostelijken drank laat ombrouwen, schijnt niet te vervangen door een anderen stroom. In de bierhuizen vliegen groote porties goed klaargemaakte spijzen links en rechts naar de tafeltjes, waaraan de bezoekers zijn gezeten, als de noodzakelijke begeleiding van den nationalen drank. Stukken speenvarken, gebraden gans, zuurkool en worsten verschijnen en verdwijnen te zamen met den donkeren inhoud der bier-seidels. Verwonderd is de vreemdeling door dat tournooi van eten en drinken, maar hij doet eraan mee, zoo goed als de autochtonen. Die buitengewone eetlust schijnt een gevolg van het eigenaardige klimaat van München, dat door de ligging der stad aan den voet der Alpen, meestal koud is en iets prikkelends heeft; het zet meer tot eten en drinken aan, dan het klimaat van vlakkere landen. Frans Erens. 1857 - 1935 Uit: Vervlogen jaren Ten Hagen, Den Haag 1938 |