Hij houdt een nieuw hapje klaar. 'Dit is gerookte haai.' Ook niet slecht. Dan vist hij een wit blokje uit een glazen potje. Het lijkt wel tofoe. 'En dit is gefermenteerde haai. Als je dit lust, mag je in IJsland komen wonen.' Hij steekt het brokje in mijn mond. Het voelt gladder aan dan tofoe. Een beetje aarzelend bijt ik erin. Nog nooit proefde ik zoiets gelaagds. De ene smaak na de andere gallopeert razendsnel over mijn tong. De eerste is zoet, maar het is een zoetheid die ik met niets kan vergelijken en die omslaat in bitterheid. Die maakt plaats voor een gegrilde smaak, dan volgt een zoute gerookte, heel even doet een rotte smaak me bijna kokhalzen, maar voor ik het brokje kan uitspuwen, proef ik een aangename warme pikante smaak in de plaats. De nasmaak is vet en pittig. 'Ik veronderstel dat je daar wodka bij drinkt,' zeg ik grimassend, 'Aquavit,' grinnikt Hodour, Ik bedank hem voor zijn gastvrijheid, maar nu moet ik er echt vandoor. Jacqueline Goossens Uit: Mijn New York. Uitgeverij Van Halewyck. 2001 |