Wat eten betrof, volgde er een schrale week. Brood met een minimaal laagje jam erop. Thee zonder suiker erin. Af en toe een gekookt ei. Moeder klaagde niet. Nauwlettend bleef ze mijn schoolagenda controleren. Op vrijdagavond bleef het dikke damasten tafellaken met goudgele vogels en bloemen in reliëf erop, in de kast. Ik ondervond de zegswijze 'Het water komt mij er van in de mond' aan den lijve. 's Nachts droomde ik van bergen viskoekjes, soep met matzeballen erin, een stuk vers knapperig Challahbrood. Als ik langs de etalage van de banketbakker kwam, liep het speeksel me letterlijk over de tong. Het was alsof ik de dikke plak kaas en de roomboter daaronder proefde, toen ik arbeiders die aan de tramrails hadden gewerkt zag schaften. Ik keek naar mijn nieuwe schoenen en vervloekte ze. Moeder presteerde het een soort rijstsoep met flintertjes gehakt, prei en vermicelli te maken. We doopten oud brood, dat goedkoper was, erin. 'Wij vochten om zo'n homp brood,' mompelde ze tegen zichzelf. Frans Pointl. 1933 Uit: De kip die over de soep vloog |