Lied over Schiedam Dit lied gaat over Haverschmidt en dus over Schiedam, alwaar François het leven liet, of liever -murw van verdriet- het leven zich benam. Hij zag geen enkel perspectief en heeft zich toen verhangen, maar ik, Schiedam, ik heb je lief, was jij een mens met wangen, dan kuste ik je links en rechts en dichtte minnezangen. Want ik zie óók, bij dag of nacht, omlijst door kademuren, je havens -zo men wil een gracht- een banjer, die zijn lieffie wacht om tegenaan te schuren. Zijn lieffie Annemie geboren aan de Schie. Ach, eigenlijk ken ik François alleen maar van een prent, waarop hij in vergeeld chamois, met een gezicht van boe en bâh, zijn pappenheimers kent. Hij kent vooral de arremoe in sloppen en in gangen, maar ik, Schiedam, ik zing je toe; was je een mens met wangen, dan kuste ik je links en rechts en dichtte minnezangen. Want ik ken ook -ik stond er vóór- je oude stokerijen, een brandersknecht buldert sonoor een stukkie uit het Slavenkoor; de banjer staat te vrijen met lieffie Annemie, geboren aan de Schie. Begrijp me goed, ik respecteer, François, de dominee, die -ooit in Leiden in de leer- met walnootinkt en ganzenveer satirisch was voor twee. Hij raakte door Zwart Nazareth ten dode toe bevangen. Maar dát, Schiedam, laat onverlet: was je een mens met wangen, dan kuste ik je links en rechts en dichtte minnezangen. Want ook ik laak het vloeiend vuur uit Godes gouden granen, maar strijkt tegen het avonduur de zon langs de ruïnemuur, langs wimpels en langs vanen, dan min ik n'importe wie, geboren aan de Schie. Ik billijk het gejammer, maar en blijf Schiedammer. Jan van Bergen en Henegouwen 1930 - 2003 Bron: Groeten uit Zwart Nazareth, Gedichten over Schiedam. Boekhandel Post Scriptum Schiedam 2004 |