Mien Spleetjens (een variatie op Paaltjens gedicht 'Immortellen XVI') haar broer Piet Paaltjens nagevolgd Zijn dauwworm en pokken, zijn gevel ontvleesd en poreus zijn wond. Zijn compleetverdriet-pik, zijn falsetstem En zijn nu-aftandse kont. Ik moet aan die zurigheid denken; Zijn aderen lagen er rauw En beurs bij, gehakte tartaartjes. Niet Rood als gewoonlijk, maar Blauw. Ruik ik opnieuw die tartaartjes. Dan word ik eensklaps zo raar. Door hem, die op de brancard lag Of was het een bak of pissoir? aldus dichtte de broer van Mien Spleetjens Zijn goudblonde lokken en knevel, Zijn geestvolle neus en mond, Zijn vergeetmijnietblik, zijn tenorsten En zijn New-Foundlandse hond. Ik moet er gedurig aan denken; Zelfs adem ik soms nog flauw De geur in van zijn sigaren. Hij kocht ze gewoonlijk bij Blaauw. Ruik ik opnieuw die sigaren, Dan word ik eensklaps zo raar. Is 't, omdat hij ze rookte, Of was de tabak mij te zwaar? Gerrit Komrij 1944 - 2012 Uit: Onherstelbaar verbeterd 1997 Uitgeverij C.J. Aarts |