Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             



Mien Spleetjens
(een variatie op Paaltjens gedicht 'Immortellen XVI')


haar broer Piet Paaltjens nagevolgd

Zijn dauwworm en pokken, zijn gevel
ontvleesd en poreus zijn wond.
Zijn compleetverdriet-pik, zijn falsetstem
En zijn nu-aftandse kont.
Ik moet aan die zurigheid denken;
Zijn aderen lagen er rauw
En beurs bij, gehakte tartaartjes.
Niet Rood als gewoonlijk, maar Blauw.
Ruik ik opnieuw die tartaartjes.
Dan word ik eensklaps zo raar.
Door hem, die op de brancard lag
Of was het een bak of pissoir?

aldus dichtte de broer van Mien Spleetjens

Zijn goudblonde lokken en knevel,
Zijn geestvolle neus en mond,
Zijn vergeetmijnietblik, zijn tenorsten
En zijn New-Foundlandse hond.
Ik moet er gedurig aan denken;
Zelfs adem ik soms nog flauw
De geur in van zijn sigaren.
Hij kocht ze gewoonlijk bij Blaauw.
Ruik ik opnieuw die sigaren,
Dan word ik eensklaps zo raar.
Is 't, omdat hij ze rookte,
Of was de tabak mij te zwaar?

Gerrit Komrij  1944 - 2012
Uit:  Onherstelbaar verbeterd 1997
Uitgeverij C.J. Aarts