Ongemeene Spijs-nuttingh Hey! hoe is de Pen soo vlijtigh, En soo bitsigh, en soo spijtigh? Niemant wert sijn leven moe, Of hy heeft daer reden toe. Yder heeft sijn malle grillen Om het eygen-willigh willen. Yder spijst sich naer sijn mont, Al en is 't hem niet gesont. Denckt eens op de vreemde Broeders, (Voort-gebracht van nieuwe Moeders) Denckt eens hoe haer quapse maegh Soeckt met lust haer eygen plaegh : Robbert die eet Kickers-pooten, En van Slacken snijt hy mooten, Och, dat smaeckt hem dan als bout, Met wat peper, en wat sout. Jae, met Kaes, gevult met maeyen, Weet hy oock sijn maegh te paeyen, En noch eet hy, sonder noodt, Van dat wilde duyvels-broodt. Padde-stoelen, netel-bladen, Met wat groene wey-saladen, Water-kers, of spaensch' radijs, Dat is oock sijn beste spijs. Barre-netels, water-struycken, Of een eerst-gekipte kuycken Met het slijmsel toe-gemaeckt, Dat is 't geen' sijn mondtje smaeckt. Vis of vleys waer goet te meugen; Maer 'ten wil by hem niet deugen Als 't een yder is gemeen. Wel, waer wiljer dan mee heen? 't Ongemeene Mensche-voedsel Thoont somtijts een vreemt gebroedsel, Dat den Eter, en de Spijs, T'samen werden even wijs. Isaac Burchoorn Geboren 1602? Overleden tussen 5 april en 27 juni 1655 Uit: Nieuwe Werelt vol Gecken Den Haag, 1641 |