Zenobia - voor Jan Engelman Zenobia, gij loeit mij aan. Ik zie u in de weide staan van liefde rood te blozen. Gij staart mistroostig in het rond en traag beweegt uw moedermond. Er is nu melk in dozen. De boter wijkt voor margarien. Gij hangt niet meer in de vitrien. Men maalt u tot konserven. Gedaan met alle tederheid. Men melkt met electriciteit. Uw koedom ligt aan scherven. Daarom zijt gij zo droef van zin en blinkt er bleke weemoed in de toendra’s van uw ogen. O kijk, een gouden tranendreef. Kom, dat ik u mijn zakdoek geef om ze wat af te drogen. Jos Ghysen en Louis Verbeeck 1962 Uit: De Muzen hebben hun Ekskuzen |