Aan de wijn Zijn blik verleent me schoonheid, en ik neem haar aan als de mijne. Gelukkig als ik ben, slik ik de ster. Ik laat toe dat hij me verzint naar het beeld dat in zijn ogen wordt weerspiegeld. Ik dans en dans, vleugels heb ik in overvloed. De tafel is tafel, de wijn wijn, in een glas dat een glas is en staand op de tafel blijft staan. Alleen ik ben hier verzonnen, ongelooflijk hoe verzonnen, verzonnen tot in vlees en bloed. Ik zeg hem wat hij horen wil: over de mieren die van liefde sterven onder een pluisjesster. Ik zweer dat witte rozen zingen, als je ze met wijn besprenkelt. Ik lach en buig het hoofd opzij, voorzichtig alsof ik iets nieuws heb bedacht. Ik dans en ik dans, in een verbaasde huid, omhelzing die me schept. Eva uit een rib, Venus uit schuim, Minerva uit Jupiters hoofd- zij waren werkelijker dan ik. Wanneer hij niet kijkt, zoek ik aan de wand mijn spiegelbeeld. En zie daar alleen de spijker waaraan geen schilderij meer hangt. Wisława Szymborska 1923 - 2012 Vertaling: Gerard Rasch 1946 - 2004 Uit: Einde en begin. Gedichten 1957 - 1997, Meulenhoff, Amsterdam 1999 |