Aan het bierglas. Doorschynigh glas, uit 's glashuis ooven, Noch schynt ghy van blank kristallyn, Zoo verre uw holte niet, tot booven, Beschonken is, met Ceres wyn: Ceres wijn-bier Maar van het schuim af, dat heur oogen oogen-de blaasjes van het schuim Allengs verspringht, tot op den boôm, verspringt-uiteen doen spatten boôm- bodem Zyt ghy verandert, met een stroom, Van Weesper hiacinthe toogen. hiacinthe-rossig-gele kleur toogen-teugen O Bierglas, in de halve maan, Met krytgestarnte, vol gewassen, Ten tyde, dat de sikkels gaan, Om trossen, voor de druif kabassen, druif kabassen-druivenmanden 't Zy dat ghe lachen, of gekyf, Of swaaren slaap, of luije buiken, Voor die uw nat te veel gebruiken, Verborgen draaght, in 't vloedend lyf: vloedend lyf-het glas(lichaam) met vloeienden inhoud(bier) Myn dorst zal, met een teugh u drinken. O! Wyngaardgoon, hoe smaakt my dat? Ik steene, en voele traanen sinken, steene-zuchten van hevige inspanning Alleens of ik gekreeten had. alleens-geheel gekreeten-gehuild Nooit kon ik beeter smaak besinnen, Uit silver, of een gouden kop, Aan Fiaskoons, of Malgaas sop, sop-gegiste of gebrouwen drank Dan 't kooksel van dees Graangodinnen. Dry zulke glaasen, alle daagh, Met dorst, en onder 't maal, gedronken, Daar leef ik by, dat helpt myn maagh Verduuwen boonen, kool, en stronken. Wat tracht vergeefs Hippokrates Tamriskbier, voor myn milt, te raaije Tamriskbier-medicijn tegen miltkwalen, hieraan leed ook de dichter Dat 's nachts verschaalt, heeft staan verwaaijen, Om hulp in Straasburghs houte fles? Hanght myn gesondheit aan dat schryven, Zoo werd ik, naa myn dood, gesond: Zoo moet ik, ach, ellendigh blyven, Om eenen dronk, en varschen mond. Eer neem ik moer, uit stankbre poelen, moer-veenslik Met Kolloquint, indien 't genas, Kolloquint-komkommerachtige plant, waarvan laxeermiddel wordt gemaakt En na de werkingh Ceres glas, Ceres glas-een pot bier Om 't dorstigh ingewand te spoelen. Joannes Six van Chandelier. 1620 - 1695 Uit: Poësy van J. Six van Chandelier, Bloemlezing uit zijn dichtwerk met inleiding en aantekeningen door Dr. G.A. Van Es, Hoogleraar te Groningen N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle. 1953 |