Aan Mijnheer N.N. die mij genodigd had op de harst van 't varken Beleefde heer en vriend, dit kleine briefje dient om u te laten weten, dat ik mij heden met leedwezen vind belet bij u te komen eten, noch zelf kan zijn present als men het testament zal openen van 't verken- maar laat niet dies te min met gasten en gezin het lichaam te versterken met wat het achterlaat bij erf'nis of legaat of vorm van codicillen; misschien hierna dat ik een beuling of een stik nog krijge van de billen. Voorts dank ik u, mijnheer, voor al de deugd en eer die gij mij deed voor dezen en, zo 't de kerfstok lij, zal ik een vrijdag bij u op een visje wezen. Jacob Westerbaen 1599 - 1670 Uit: Gedichten. Bloemlezing uit het werk van een levensgenieter Samenstelling: Johan Koppenol.Athenaeum-Polak & Van Gennep Amsterdam 2001 |