Aan ROSELLE Oover een stuk meloen Wat schenkt ghe my dees schelle, Meloen, en geen meloen, Roselle? Dit 's Nectar, en Ambroos, Daauwparlen van Auroraas roos, Met hoonighgoud gesuikert, Gesoogen, uit een bloemen ruikert, Die op Himettus wies, Van 't bietjen, in het suigen kies. Dit, kreegh ik 't dikwils t'eeten, Zou my het sterven doen vergeeten: Ik wierd een dischgenoot Van Gooden drank, en Heemelsch brood. Spaar namaals die geschenken, Myn halve ziel, of wil gedenken, Met my vergoodt te zyn. Want sonder u wensch ik Iupyn, Noch Oppergod te weesen. Sie wat ghe hoopen mooght, of vreesen. Joannes Six van Chandelier. 1620 - 1695 Uit: Poësy van J. Six van Chandelier, Bloemlezing uit zijn dichtwerk met inleiding en aantekeningen door Dr. G.A. Van Es, Hoogleraar te Groningen N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle. 1953 |