Aan tafel Mam geeft mij een mep omdat mijn kleine broertje te ver weg zit. Hij kwam weer te laat voor het eten, maar bracht wel zelfgeplukt onkruid mee voor in een vaas. Zo'n joch van zes, dat al precies weet hoe een moeder moet. Hij, het mooiste zoontje, zit tegenover haar; ze wil hem in haar ogen - de lelijke zoon moet in de buurt van haar handen. Mijn zusje heeft daarvan geen last. Zij pikt een worteltje alvast. Ted van Lieshout 1955 Uit: Och, ik elleboog me er wel doorheen. Leopold, Amsterdam 1988 |