ABC
DER JENEVERKROEG
Anker,
o kanker van 't mensengeslacht, Borrelvat,
't korrelnat hebt g'ons gebracht.
Caatje, uw laatje wordt
sindsdien geborgd, Drinker,
de klinker heeft daarvoor gezorgd.
Dit is ons A B, dit is ons A B, dit is ons A B: jenever
baart wee !
Dit is ons A B, dit is ons A B, dit is ons A B: jenever baart wee !
Enkel
een sprankel jenever gepakt, Foezel,
eerst poezel heeft d'eetlust verzwakt.
Gasten, of kwasten hoe staat
thans uw maag ? Heden
tevreden doch morgen geklaag.
Immer
en slimmer stijgt d'alcool naar 't hart, Jagen en slagen en botsing en smart.
Krampen en dampen en aderbreuk
ras, Lijden
in strijden de minnaars van 't glas.
Mankheid
en krankheid, wat heeft u gewrocht ? Noemen en doemen wij 't brandewijnvocht.
Onder een wonder soms ak'lig
gezicht Prullen
de snullen in 't gekkengesticht.
Quidam,
de schiedam, die maakt' u tot dief, Rover, rustdover, het kwaad is u lief.
Straten, nee staten, thans
dragen dit juk, Tronen
en kronen die sloeg men graag stuk.
Uiten
schavuiten niet 's morgens al vroeg: Vloeken, de kloeken temidden der kroeg,
Woelen en boelen en vechten ze
vaak, Xijsten
noch listen bedekken hun zaak.
IJs'lijk,
afgrijs'lijk, wat heeft 't vocht gedaan ? Zielen op wielen ter helle doen gaan.
IJs'lijk, afgrijs'lijk, wat heeft 't vocht gedaan ?
Zielen op wielen ter helle doen gaan.
Th. Dalemans uit Maeseijck
Uit: De Vlaamsche Zanger 1e druk 1899
|