Als kind moest ik een
walvis eten
Als kind moest ik een walvis eten 's avonds voor het slapen gaan met een sinaasappel toe ik had daar een laddertje bij nodig en een goeie scherpe bijl laarzen aan zuidwester op mijn vader zat stil in een hoek wakker blijvend met de krant zijn pijpje paffend zonder rook mijn moeder breide dat het vroor stopte sokken vol met gaten zweeg en dronk een kopje thee mijn walvis had ik niet naar binnen voor de koekoek twaalf riep tandenpoetsen hoefde niet Ik lag in de nacht als in een maag te woelen te bewegen het duurde uren voor ik sliep Ik lag te bidden in mijn bed 'hij eruit of ik eruit' mijn mond ging niet meer dicht er was iemand die mij kneedde maar er was niemand die mij zag ik stonk naar tranen en naar lever naar gods winden die ik liet naar de zee die ik bevoer bloed en olie op de vloer tegen de ochtend ging het beter met hem in mij en mij in hem lag ik te zingen zonder stem lag ik te zingen zonder stem douches had je toen nog niet ik zong me schoon: Jeruzalem! Wiel Kusters 1947 Bron: Als kind moest ik een walvis eten. Querido, 2002 |