|
V
Een appel proef terwijl gij dromend loomt
en wijlt ter open deure,
nu, zwaar aan appelgeuren,
een wazige avond doomt.
Een appel grijp, die in den schemer bleekt
en bronst tegen uw palmen.
Hoe triestig is dit talmen.
En geen lip die ooit breekt
als ieder appel, op uw mond geprest;
geen lust die ,hoe ook wranger,
toch veiliger en langer
uw durend dorsten lest.
En zou mijn liefde, die gij stil verbeidt,
gelijk een vrucht bevromen?
Och, adem deze aromen,
en bijt : een appel bijt.
Herwig Hensen 1917 - 1989
Verzen voor een jonge vrouw II
Gedichten - eerste deel
A.Manteau - Brussel 1947
|