Appels Happig om in die appel te gaan bijten, niet lang meer ongeschonden in mijn hand. Straks komen al mijn tanden in een rand, met een recht vlak ertussen van het splijten. Ze zijn al bij de groenteman beland als ik ze koop. Ik laat niet in de wijdte, maar in twee klokhuizen mijn leven slijten, en zie de rotte appel in de mand. Zoals één zoete appel in het hoogst, het allerhoogst, bloost in de bladeren, want hem vergaten plukkers van de oogst, maar nee, vergeten hebben ze hem niet, ze konden hem gewoon niet naderen, is de weerspiegeling hoe Sappho ziet. Jan Kal 1946 Uit: Fietsen op de Mont Ventoux, 1979 Amsterdam. Uitgeverij De Arbeiderspers |