Appel
al dagen ligt een appel op het aanrecht,
ik kan hem niet wegnemen.
er staat een mand in de kast, daar past hij bij,
maar ik laat hem liever op het graniet
en beeld me in dat hij onderaan al krimpt.
Ik
wandel dagelijks tien keer in de keuken
aan de appel voorbij en ik zou meer
van de wereld moeten weten,
meedoen, vloeken, naar buiten.
maar zolang ik blijf, laat ik hem zijn,
nu nog is hij rond als de aarde,
ik, zijn satelliet,
als hij rot, ruk ik me los.
als ik me kan losrukken, gooi ik hem weg.
Sylvie Marie 1984 (pseudoniem van Sylvie De Coninck)
uit: ‘altijd een raam’
|