's Landmans Avondmaal. Jongens! schuift wat naderbij! 't Geuren van de rijstebrij Heb ik in den neus gekregen, En de koekoek wijst al negen! Kom zit aan, EVERT, TIJS en CHRISTIAAN! 't Uur van 't avondmaal is dáár; Ben je met je dagwerk klaar, Legt het dan gerust uit handen, KEESJE zit te watertanden; Doet als hij: Jongens, houdt je borden bij! 't Is een kostje, dat me streelt; Moeder, heb je rondgedeeld? Kindren, staat je portie voor je? Dan een ernstig woordje, hoor je? Want je weet, 't Past niet dat men dit vergeet. En nu moedig aan den slag! 't Was van daag een drukke dag, En je mocht je dapper weren - Daarom wil ik je ook trakteeren: CHRISTIAAN, Geef den suikerpot eens aan. 'k Zeg toch dat het lekker smaakt, GUURTJE heeft het klaar gemaakt.... Velen, die de brij verzouten, Maar z ij hield zich uit die fouten. Blazen, TIJS! Jongen, word toch eenmaal wijs; Maar je wrijft zoo op je maag, Of je meent ik wacht niet graag - Die niet hooren wil moet voelen, Laat je 't niet naar eisch bekoelen, Eer je 't weet, Heeft dan soms je tong het beet. Als ik de oogen om mij sla En 'k zie u zoo lustig, ja, Dan heb ik tot danken reden, Nu, ik ben ook wel tevreden - Trof me ook wat Dat ik wel graag anders had; Vlotte 't werk niet naar mijn zin, Gaf de handel slecht gewin, Liep het vet soms van den ketel - 'k Dacht: de Koning op zijn zetel, Blijft als wij Niet altoos van kommer vrij. Nam de ziekte van ons vee Ook mijn schoonste rundjes mee - 'k Leerde vroeg: wat komt van boven, Moeten wij met eerbied loven, Hou je moed, 't Zuurste brokje wordt je zoet. Jongens, zegt, hoe smaakt de brij?.... Hoort naar mij: 't Zijn geen taarten of pastei, Die ons altoos 't lekkerst smaken. Weet je wat van alle zaken 't Soberst kostje goed kan maken? 't Dient gezeid, Jongens, 't is tevredenheid. W.J. van Zeggelen 1811 - 1879 De dichtwerken. Elsevier, Rotterdam 1886 (7de druk, 2 dln.) |