Ballade en bede Gij Noach, die de eerste wijnstok zaaide, Gij Loth, zozeer beneveld door de wijn dat Amor u een rad voor ogen draaide en gij uw dochters vrijde in 't ravijn, ('t is geen verwijt dat opwelt in mijn brein!) Archetriclin, steeds met de schenkkan klaar, U drieën smeek ik, wilt genadig zijn de ziel van zaliger Jehan Cotart! Hij was een oude loot aan uwe stam, hij dronk alleen wat goed en kostbaar was. Hij had geen duit, maar dronk waar hij ook kwam. Als drankbewaker was hij eerste klas: geen mens stal uit zijn handen ooit een glas. En was hij lui? Toch niet als drinkevaar! Ontvangt - Gij eed'len van het drinkersras - de ziel van zaliger Jehan Cotart! Ik zag hem vaak als hij als een kanon des avonds wankelend op huis aan trok. En eens, toen hij zich niet besturen kon, stiet hij zichzelf een buil aan 't slagersblok. Hij dronk van ochtendstond tot avondklok, de beste zatlap op de aard, voorwaar! Schenk hem, wanneer hij roept, een godenslok: de ziel van zaliger Jehan Cotart! ENVOOI Prince, hij spuwde nooit, zijn mond was droog. Hij riep altijd: mijn keel brandt als een blaar! Zelfs had hij dorst toen hij ten hemel vloog, de ziel van zaliger Jehan Cotart! François Villon 1432 - 1464 Oorspronkelijke titel: Ballade et Oraison Vertaling: Ernst van Altena Uit: Lexicon der Poëzie van C. Buddingh' Van Ditmar 1968 |