Ballade van de fiets Zij trokken naar Emmerik aan de Rijn, twee boeren op hun fiets, omdat daar zo'n mooie meisjes zijn en het bier kost bijna niets. Ze dronken om beurten Dunkel en Hell en lachten luid en veel. De meisjes uit Emmerik weten wel van een dorstige boerenkeel. Hun laafloze dorst raakte laat geblust, zij keerden door de nacht, zij hadden de meisjes weer braaf gekust, die waren zo hups en zacht. De nacht was koel als het Duitse bier, de maan stond blank en groot. Zij zongen en lachten nog na van plezier, toen ging één der boeren dood. Zijn hart bleef staan, maar zijn fiets reed door en hield den ander bij. Doodnuchter trapen de benen voort langs de maanverdronken wei. Zo fietste hij door nog drie kwartier tot aan een scherpe bocht. En was er geen bocht geweest daar of hier, hij fietste heden nog. Dat komt van 't Emmerikse bier zijn wondre levenskracht. Daarmee gelaafd fietst drie kwartier een dode door de nacht. Martin Bruyns 1903 - 1969 Uit: Balladen en refereinen Samengesteld door C. Buddingh' Uitgeverij Het Spectrum Utrecht/Antwerpen 1953 |