Ballade der Amsterdamse Koffyhuizen Een glaasjen dit, een glaasjen dat, je krijgt het in de kroeg, waarin je zit, waarin je zat, je krijgt het nooit genoeg ... Drie Flesjes, Schiller, Continental - sinds jaar en dag ben ik gewend al, bij Wijnand Fockink, wáár ik ga, eetlust te wekken, die ik sta, maar liefst van al, 't zij laat of vroeg werd mij de Nameloze Kroeg. Van 't Hoekje langs de Grote Slok, De Posthoorn en De Pool tot Cafetaria De Bock liep ik mijn borrelschool; bij vele welgenaamde heren ben ik toen verder gaan studeren, bij Johnnie, Frits en Valentijn, doch waar het immer goed mag zijn, het best van al, 't zij laat of vroeg, bleek steeds de Nameloze Kroeg. Veel deuren liep ik in en uit, nog loop ik elken dag bij 't Oosten, Westra of bij 't Zuid, wáár ik mijn makkers zag, want in de kroeg kun je de vrinden bij kout en volle glazen vinden: in Scheltema naast 't Handelsblad, waar ik mijn schafttijd graag verzat, doch liever nog, 't zij laat of vroeg, is mij de Nameloze Kroeg. In Reynders aan het Leidseplein zit ik 't meest 's avonds laat met mannen, die mijn vrinden zijn, bij glas en borrelpraat; dan heb ik veelal voor den eten reeds elders in de stad gezeten, bij Louwaard, Riche of Witteveen - waar drijft zijn dorst een mens niet heen? Toch, liefst van al, 't zij laat of vroeg, bleef mij de Nameloze Kroeg. In Lido en de Leydtse Poort kan 't recht genoeglijk zijn en Ognibene schenkt, zo 't hoort een helder glaasjen wijn; de keuze tussen Landlust, Parkzicht, De Uitkijk, Sport-en Plein- en Marktzicht, Het Witte Paard en 't Bruine Paard, vereist een vastbesloten aard, maar lichte keus, 't zij laat of vroeg, blijkt weer de Nameloze Kroeg. Ik sleet mijn zolen en mijn broek op straat en in de kroeg; mijn tijd, mijn geld bracht ik er zoek, en kreeg toch nooit genoeg, Zij weten in De Kroon van schenken, de Rode Leeuw vliegt op uw wenken, zij schenken goed in De Barak, misschien nog beter bij Den Bak, maar best van al, 't zij laat of vroeg, schenkt mij de Nameloze Kroeg. Na het voortijdig sluitingsuur, zijn er De Kuil, De Kring, de Kleine Club, met voor het vuur van nadorst leniging; dan moet men, om niet aan te branden, in 't Stuivertje bij bier belanden, ofschoon de vroege ochtendstond mij weer bij kleine glaasjes vond, want liefst van al, 't zij laat of vroeg, tijg ik ter Nameloze Kroeg O, Prins der Kroegen, Nameloze, in telefoongids noch adresboek te vinden, schenk ons uw narcose, uw drank, uw sfeer, uw loze kletskoek, want liefst op aard, 't zij laat of vroeg, zijt gij ons, Nameloze Kroeg. Halbo C. Kool 1907 - 1968 Uit: De borrel is schaars en kaal geworden. Amsterdamse horeca 1940 - 1945 Jolande Otten en Paul Arnoldussen Uitgeverij Bas Lubberhuizen 1994 |