Ballade van den grooten dorst Je meurs de soif auprès de la fontaine Drink wijn, Rijnsch, Fransch of Spaansch, rood, geel, of goud Al smaakt het naar den hemel of violen, 't Smaakt steeds naar wat men aan dorst overhoudt. Gode's genade zij ons dorst bevolen. Wijn maakt ons als een kind aan 's werelds borst. Maar dorst is alles wat men overhoudt. Bemin, zwart, rood of blond, 't is alles dorst. Een beek blijft klateren in een brandend woud, De maan schijnt vorstelijk op iedere wei. Hoeveel een mensch ook van een ander houdt, 't Is altoos een en altoos eenerlei. Want dorst is alles wat men overhoudt. Verdorst, om wie goed drinkt en goed bemint Maar een ding leert, en altoos eenerlei: Dat men altoos God als het einde vindt, Een glas altoos te leeg, hoe vol het zij. Geen ding ter wereld dat ons zoo benauwt: Dat dorst is alles wat men overhoudt. Francois Villon, mijn prins, bij Jezus' dorst, Wij hebben nooit een druppel wijn vermorst. Noch ooit bemind of God erkend als vorst. Wist gij den weg in 's werelds prachtig woud? Heet is het bloed, en dor de keel als zout. En dorst is alles wat men overhoudt. J.W.F. Werumeus Buning. 1891-1958 Uit: De dorstige dichter, samengesteld door Han G. Hoekstra. Bigot & Van Rossum N.V. Amsterdam 1939 |