BALLADE VAN DE WIJN Dédié à mes amis, connus ou inconnus, les Sieurs Chevaliers de la Vieille Chévalerie du Taste-Vin Wat mij het diepst gekweld heeft in mijn leven vervolgd, bedroefd, gepijnigd en gedreven, waarom ik vaak gevloekt heb en geschreid, de hele aardse schepping heb misprezen, de ziekte die geen sterv'ling kan genezen : het is mijn Heimwee, 't is mijn bitt're spijt, dat ik leven moet in dezen nucht'ren tijd. Waarom was ik geen Griek, Egyptenaar of Romein aanliggend aan den dis bij 't mengvat van den wijn ? Ik eet, ik slaap, ik lees in dikke boeken en vraag mij af : wat heb ik hier te zoeken? Dit afgepast bestaan, waar elk uur is geteld, kantoor, flat, straat, trein, trams en autobussen, terwijl mijn binnenst vuur niet is te blussen. Waar vindt in dezen tijd mijn geestdrift nog een held nu ieders aandacht reikt naar 't onwelriekend geld ? Reik mij maar, in dit land van zuurkool en azijn, tot troost uw zoete mond, tot vreugde een beker wijn. Was ik maar troubadour, bemind door schone vrouwen, een minstreel, een jongleur, van wien de meisjes houwen, tot spel en hoofsen min bedreven en bereid. Ofwel een predikheer, ruig als zijn monnikskleren, die misbruik hekelen durft van rijk' en slechte heren, die met zijn krachtig woord als enig schild den srijd voert tegen dwingelandij en onrechtvaardgheid. Maar geen benepen "spie", geen spuwer van venijn. een minnaar van de zon, den hemel en den wijn. Eens brak de tijd het broos kristal van vele dromen, aan 't eind der ridderschap, er velen hoofden, tronen, en 't eens gevierd geslacht, welks trotsen naam ik draag werd -bijna- uitgeroeid ! En toch, ik kies de zijde van wie voor vrijheid vecht, en dat geldt beider zijden want d'enige die ik hier als schuldige aanklaag dat is de hebzucht zelf, die heerst bij hoog en laag, die streeft slechts naar gewin, d'obscuurling die geniet wanneer hij, zelf ten troon, een ander lijden ziet. ENVOI : Aan hen wijd ik dit lied, de vrienden van de wijn die, al- dan niet bekend, ook mijne vrienden zijn. Het zij gezegd, terstond: dit leven was niet "klein", een zwerftocht her en der, bij nacht en zonneschijn. Soms steeg de nood zó hoog, soms sneed zó fel de pijn dat 'k haast dien duistren vloed niet zou ontstegen zijn, als niet op't laatst moment, aan 't uiterst van 't ravijn het lied mij had gered van onze vriend Verlaine C'est la fête du blé, c'est la fête du pain! En vòòr hem Baudelaire : bij al diens gram en grijn het hartveroverend vers, dat aanvangt : l'âme du Vin! De wijn als zinnebeeld, als bron van pijn en zijn : God's eigen zoon zowaar schiep water om in wijn. Louis de Bourbon 1908 - 1975 verzamelde gedichten Uitg. Orion – Desclee De Brouwer, 1974 |