De banaan Er was een banaan. Die was helemaal recht. Hij werd op een schaaltje met vruchten gelegd. Hij keek al de vruchten heel vriendelijk aan en sprak toen: ‘Gemiddag! Mijn naam is banaan!’ Het appeltje zei: ‘Een banaan? Kom, kom, u maakt ons wat wijs hoor, bananen zijn króm! De kasdruiven riepen: ‘Wij zijn niet zo dom! Vertel ons geen leugens! Bananen zijn króm!’ De peer snoof: ‘Wàt zegt u? Daar schàter ik om! U kunt wél goed jokken! Bananen zijn krom!’ ‘Ach,’ zei de banaan, ‘ik ben werkelijk echt! Een enkele keer is mijn soort wel eens recht!’ Maar niemand geloofde de arme banaan. Zo lag hij daar dagen. Bedroefd en ontdaan. Toen kwam in dat huis een meneer op bezoek, die had een gewéldige scheur in zijn broek. Hij kwam langs de fruitschaal en draaide zich om, dat zag de banaan en ... die lachte zich krom! ‘Och,’ riepen de vruchten, en keken hem aan, ‘wij waren abuis! U bent tóch een banaan! Vergissingen komen veel voor in het leven, misschien wilt u ons deze fout nog vergeven?’ Dat wou de banaan. En hij wou ook vergeten. Het slot? Als je nadenkt dan zul je ‘t wel weten: Toen werden ze allemaal ópgegeten. Diet Huber 1924 - 2008 Uit: De snars, de fluit, de sikkepit Amsterdam, Arbeiderspers, 1963
|