Broodje leed speciaal Ik zit vaak op verlaten stadsstationnen met in mijn mond een beet saucijzebrood. Denk steeds: waarom ben ik de reis begonnen? En: eig'lijk, eig'lijk wil ik liever dood. Maar dan begint de trein ineens te rijden en schiet het zonlicht in mijn zwart gemoed, dat als een laser-straal 't gezwel begint te snijden: wat smaakt dan het saucijzebroodje goed! En op het ritme van de ratelende slagen grijpt een geluksgevoel mijn oude jichtkast aan. Een lied welt in de krop: zal ik gaan vragen of ik heel even op de bank zou mogen staan? Maar dàn zie 'k voor een overweg jouw wagen en vliegt de rest van 't broodje op de spoorwegbaan. Lévi Weemoedt. Uit: Geduldig lijden, 1977. |