In de buik van Dante In de buik van Dante Alighieri zat een geest die zijn spijsvertering regelde en hem op het idee van de hel bracht. Zijn kleine Bice(9) liep eerst in een rood, later in een wit kleed, maar het was haar glimlach die het hem deed. Zij beet, ach, at wat van zijn brandende hart, hij leed, haar liefheid nam bezit van hem, vulde geheel en al zijn aderen en de holten van zijn beenderen tot in de meest afgelegen puntjes. Dante, ik vertel het even, het duurt niet lang, sliep nachten niet. Dagen achtereen at hij niet. Dan, na een maal van onder andere, het precieze weten we er niet van, kruidige kwartelbouillon, met paling gelardeerde taling, plakken kalfslever, in spekvet gebakken, Genuese saffraangriesmeel, twee pastinaakhutsepotjes met geglaceerde stukjes schapenstaart en sjalotjes en radijs, gekonfijte muskadellen in moerbeistroop gestoofd, bedacht hij in een nacht bij het zich ontlasten (tussen de knieën een zwaar hoofd): Beëlzebub, ondersteboven, erg harig, vast in het ijs, drievoudig zijn kop, zwart, lichtgeel, vuurrood. Drie kaken kraakten tegelijk, druipend van bloederig speeksel, drie zondaars. Zes vlerken onder de drie kinnebakken zorgden ervoor dat de onderaardse rivier meteen bevroor. Hoe vuriger de liefde hoe ijzingwekkender het tegendeel, zo was Dante's redenering dankzij de geest van de spijsvertering. Wim Hofman 1941 Bron: Tijdschrift Raster nummer 105, 2004 De Bezige Bij, Amsterdam |