Buurtcafé
Ze spelen ingespannen en van harte,
De ene stoot terwijl de ander krijt.
Twee mannen die in overhemd biljarten.
Het leven glanst. Het duurt een eeuwigheid.
Een klok die langzaam de partij wegtikt
en witte lampen boven 't groene laken.
Wellicht is buiten alles voorbeschikt,
maar tot deze uithoek kan het lot niet raken.
Een monter stamgast moet goedkeurend knikken.
Ik heb mij toch niet vergist. Ik zag hem niet.
Daar staat God zelf geduldig mee te mikken,
een speelse, oude heer die alles ziet.
Een buurtcafé waar mannen ernstig
snoepen.
Men speelt. Men predikt. Men is iets van plan.
Al wat er leeft schijnt zachtjes uit te roepen
dat het wel sterven maar niet doodgaan kan.
Han G. Hoekstra. 1906 - 1988
Bron: De Zandloper. Verzamelde gedichten van Han G. Hoekstra
Poëziereeks De Ceder, zesendertigste deel, uitgegeven door
J. M. Meulenhoff te Amsterdam in de zomer van 1956
|