Café Riche Lodder, klodder, klodderkop, met dompig grijze ogen, lodder, klodder, klodderwang; lodderneus, kloddersnor, loddermond, lodder, klodder klodder. Jónge heren, met priemel snor en pruime mondje; ze wrijven in hun handjes en hebben ’t haar rechtop gekamd. Hun das is van ’n mooie kleur en ze eten broodje met een vleesje. Juffrouw met een stapelhoed van blauw en bruine kleuren, kauwt eten in haar droge mond en duwt het heen en weer. Ze kijkt naar buiten en is met papa, die ook kauwt, maar met ’n biertje. Kopje, lopje, koffiekopje; heertje van rechtop; heertje met een winterjas, winterjas van duffel, heertje kopje koffiekop, heertje met een zuchtje; heertje heertje heen en weer, heertje hier en ginder, heertje van een ‘stalen’ snuit, van een smeerglad snuitje; koffieheertje, koffiesnuitje, winterjasje, tafelpoot. Dames handschoen, bruin glaceë; mannenbil op rieten stoel. Kelner met een knapenjasje. Blikken schaaltjes doppe erwtjes, kalfsgehakt en mosterdpotje. Kroegcafé, de propriétair en onze lieve heer; de paasdagen, wandelende militairen, vakantiejongens en ’n natte straat. Herman Heijermans 1864-1924 |