Cafetaria In dit café komen alleen proleten, Verloopen journalisten, paria’s Met jassen aan tot op de draad versleten: Het onvolprezen cafetaria. Hier ben ik thuis en sta naast mijn genoten Te blazen in een kopje dunne snert. Een bleeke juffer heeft me aangestooten Wat het begin van een verhouding werd. Ik zie voortdurend al die menschen kauwen Op happen in een knappenden croissant; Aan glazen sorbet lurkende mevrouwen Houden een dreinend mormel aan de hand. Het stinkt naar eten en naar natte jassen, Slechte sigarenrook en navycut. Over de steenen vloer vormen zich plassen, Links in den hoek is iemand ingedut. G.H.’s-Gravesande Pannekoek (1882-1965) Uit: Verzen van een eenzaam man |