Op de Chocolate, postquam de Climene elumbis discederet W.v.F. O Chocolati drank, die menschen maekt tot bullen, En als vars water brenght in een verdrooghde put; Wij sijnt' die na verdienst u deughden singen sullen, Nadien gij het bordeel verstrekt tot steun, en stut. O nectar, die eens mens doet ianken na de kut, Wie sal u niet voortaen met volle nappen smullen, Wijl gij het dromigh mes doet rijsen uit den dut. O Chocolati drank die menschen maekt tot bullen. Om u vloek ik voortaen god bacchus met sijn pullen, Wijl die het Venusspel tot schut maekt in haer schut, Daer gij in tegendeel een voedsel sijt der trullen, En als vers water brenght in een verdrooghde put. Gij laedt met dubbel scharp een halfverroest geschut. Wanneer men, na den eisch, met u den tromp magh vullen; O edlen Ambrosijn, die ons doet so veel nut, Wij sijnt' die na verdienst u deughden singen sullen. En iij Coscomioogh, die voor so veel kadullen Dit kullen stijfsel kookt gelijk een pot met grut, Vrouw Venus sal u haest tot haer apteecker hullen, Nadien gij het bordeel verstrekt tot steun, en stut. Voor mij, ik sal voortaen met varsen bij de mut, U lof, al dampende, doen na de wolken krullen, U noemende, met recht, een voetsel voor de trut, Een klok spijs voor de tongh, een vijsel voor de kullen, O Chocolati drank. Johannes Ulaeus (1640-1734) |