De DRONCKAERT Waer gae ick heen en slinger sus? sus-zo Wat woelt my voor mijn oogen dus? Mijn beenen my begeven, Ick knick, ick buyg, ick struckel heen, Ick swier, en kruiss in al mijn treên, Ick voel een wonder leven. wonder-wonderlijk Mijn leden zijn so ranck en teer, Ick sinck haest by mijn soolen neer, Ick gae op strooye beenen: Ick sieter al vol wonder aen, wonder-verwondering Het onderst' sie ick boven staen, Het kruyd is in mijn scheenen. het kruyd is in mijn schenen-zware benen Doch ick heb noch so frisscen moed, Ick ben so rijck van geld en goed, Ick pas op Schout noch Heeren: Ick stap met stappen wijd van schree, Ick ben oock van de grootste mee, Wat grootsheid sou my deeren? O Bacchus met u eele wijn! Die komt van Keulen langs de Rijn; Ghy hebt my overwonnen: Ick heb mijn krieck so bijster vol, krieck-lichaam Ick ben so nors, so dwars en dol, Dat komt my van u tonnen. Holla! ick voel een vreemd gewoel, Ick suysel van dit groot kryoel: suysel-duizel Mijn buyck begint te rasen, Te romlen, stomlen, onder een, Wat boven is, wil na beneén, Dat komt van al mijn blasen. blasen-drinken Mijn oogen sien oock groen of geel, Dan wit, voor swart, al waer ick scheel, Mijn hoofd begint te suysen: Mijn ooren tuyten, vol van vyer, Mijn lippen jancken noch nae 't bier, jancken nae-verlangen naar En ick begin te duysen. Hou vast, ick stae, ick gae, ick val, Waer is hy die my houden sal? O my! wat ben ick bange! O Mof! o Frans-man! mijn verdriet, O Mof! o Frans-man-personificaties van resp. Duitse en Franse wijn O Spangiaert! die my dus verriet, mijn verdriet-die mij de ellende aandoen De dood heeft my bevangen. O Knoet en Deen! 0 Bremer vocht! Knoet-verachtelijke benaming voor Noord-Duitsers, Pers was zelf afkomstig Ghy hebt my in 't verderf gebrocht, uit het Noordduitse Emden! Nu moety oock weer lyden: lyden-gaan Ghy syter in, ghy moeter uyt, O waerje slechts al uyt mijn schuijt, schuijt-lijf Dan soud ick my verblyden. De groote schroeven, vol van wijn, schroeven-glazen Met een Menniste boordelijn, Menniste boordelijn-manier van glazen vullen Die heb ick uyt-gesossen: uyt-gesossen-leeggezopen Dat lecker Rotterdammer nat, Dat sloegh ick in mijn leddren vat, leddren vat-uitgedroogde lichaam Dat heeft my nu getroffen. De rook, de smaak, dat dolle kruyd, Dat krieuwelt my door al mijn huyd, En timmert vreemde kuren: timmert-veroorzaakt Ick snies. ick hoest, ick spouw, ick quijl, En stinck so seltsaem onderwijl, En kan by niemant duren. duren-het uithouden Her-uytje Vogels, wilt van Geest, Her-uytje Nar, en vunse beest, Met al dijn groote kroesen: Her-uytje kalvers! vuyl van stanck, kalvers-braaksel Hier leyt de Mof en Fransman kranck, Dat komt my van 't avousen. avousen-drinken op iemands gezondheid By schaed is oock profyt gevoeght, Ick vinde weer dat my genoeght, Ick winn veel schoone zaken: Carbonckels, Peerl en Diamant, Rubijn, Tourkoys, veel kostel pand, kostel-kostbaar Die sietmen in mijn kaken. Al gaeter dan mijn goedjen deur, Dat acht ick minder als een leur, leur-een lor 't Goed moet ter wereld blyven: 't Goed moet ter wereld blyven-het geld moet rollen Al loop ick als een licht Schavuyt, En vaer in 't schip van Sint Reyn-uyt, En moet op riemen dryven: moet op riemen dryven-moet voor mezelf zorgen De Calie bend, dat vrolijck goed. Calie bend-dronkemansbende Die leyt te vast in mijn gemoed, En daer wil ick mee swerven: Maer dit quelt meest mijn groot verstand Dat sy berooyt loopt achter 't land, achter 't land lopen-landlopers En moet in 't gast-huys sterven. "Wie vrolijckheit by mate voeght, "Mach leven stil en wel-vernoeght, "Met rust en onbekommert: "Maer wie de maet te buyten treedt, "Die maeckt sich tot den val gereedt, "En snelt sich na de Lommert." Lommert-pandjeshuis Dirck Pieterszoon Pers 1581 - 1659 De Dronckaert is het slotgedicht van Suyp-stad of Dronckaerts Leven.(1628) |