De Dronkaard De ochtend heeft hem vaak op straat gevonden. Maar spoedig dampt hij zich weer in. Hij droomt zich zelf een huis, net als een spin. Een glanzend huis, met draadjes vastgebonden. De wereld overziet hautain zijn ongelijk. Maar hij berust niet in het aards bestel. Met taaie ijver mijdt hij onze hel en klimt de trappen naar zijn hemelrijk. Het stinkt er en de engel is een slet. De cherubijnen zingen als de Bonte Trein. Maar vaag bekeken mag het er toch zijn. En het is ver van hier, ver van zijn bed. En elke morgen is zijn web verstoord. En elke avond zit hij er weer in. Gevangen in zich zelf, een rare spin, Die langzaam door de vliegen wordt vermoord. Simon Carmiggelt 1913-1987 Uit: Vreugden en verschrikkingen van de dronkenschap Veen, uitgevers-Utrecht/Antwerpen 1984 |