De Gast Als gij mij éens slechts kondt vertrouwen, En Uwe vleuglen saam woudt vouwen, Om aan mijn dis, bij fruit en wijn, Mijn gast te zijn, Dan zou mijn huis geheiligd wezen, En na Uw heengaan zou ik lezen In ieder ding, als in een boek, Van Uw bezoek. Hier rustten zijn handen, zou ik weten, Wanneer ik, aan mijn maal gezeten, Het linnen witter blinken zag Dan alle dag. Daar vonden toen zijn ogen vreugde, Zoo zou ik mijmren, als 't mij heugde, Hoe het geringst wat ik bezat Uw aandacht had. Ja, alles zou veel schoner schijnen, En voortaan was het dierbaar mijne Niet meer de lust van één alleen, Maar elk gemeen, Als gij mij éens slechts kondt vertrouwen, En Uwe vleuglen saam woudt vouwen, Om aan mijn dis, bij fruit en wijn, Te gast te zijn. Aart van der Leeuw. 1876-1931. Uit: "Opvluchten". C.A. Mees. Santpoort. 1922. |