De Haven Wij zijn in een kroeg aan de haven geweest; we dronken er "Rhum van den Heilgen Geest", De vliegenserre jeukte van verf, de zon hing over de Rijksscheepwerf, Toen keek de kroegbaas. O, zijn baard was ernstig en zijn neus hing zwaar; rood van jenevermeien en een hoog verdriet. De rhum was bruin. Hij schonk schuin over het glas: alsof hij de borst van West-Indië was. Hij had de oude kinderkop van Jules Verne. "Nu ben je in Afrika", zei hij. Zijn dochter speelde boven "In die Ferne". Hij huilde zout. Ik dronk het glas, en keek op zijn baard hoe laat het was. Toen sliep hij, als Strogoff, met open mond. Ik dwaalde nog laat de haven rond. Albert Kuyle 1904 - 1958 Bron: De dorstige dichter, omvattende een bescheiden verzameling gedichten en liederen uit nabij en ver verleden, handelende over den drank en zijn schenkplaats, over den dorstige en over de dorst vergaard door Han G. Hoekstra. Uitgeverij Bigot & Van Rossum N.V. Amsterdam 1939 |