De koek Er was eens een vrouw die een koek bakken zou En het meel dat wou niet rijzen. En de pan viel om En de koek was krom En de man heette Jan van Gijzen, En die koek, die dacht Nu niet langer gewacht Wat een kans om weg te hollen En hij sprong tjip-tjoep uit de keuken op de stoep. En begon meteen te rollen. 'Jan zit niet stil, als je koek hebben wil, laat hem asjeblieft niet ontsnappen.' Jan van Gijzen sprong op trok een petje op zijn kop en hij liep met grote stappen. Maar de koek was niet dom draaide om en om door hele dichte struiken en midden op een dijk viel Jan in het slijk. En zijn vrouw riep: 'Wat een kuiken!' Jan van Gijzen zei niets stapte haastig op zijn fiets Hij wou niet langer lopen Hij bestelde een koek bij de bakker op de hoek en ging een pintje kopen. En thuis zat de vrouw, die koeken bakken zou bij het meel dat niet wou rijzen. Want haar pan viel om en haar koeken waren krom en haar man was Jan van Gijzen. Piet Broos 1910 - 1964 Uit: Voorleesboek. Twaalf verhaaltjes geïllustreerd en geheel op rijm verteld door Piet Broos. Amsterdam 1959 |