De kroeg
Al in de Plantage daar is er een kroeg
Wel onder de groene bomen,
Daar drinken ze laat en daar drinken ze vroeg,
Daar drinken ze nooit haast jenever genoeg;
Mijn Lief zeit: ik mag er niet komen.
Ik ben er te voren zo dikwijls gegaan
Bij zonneschijn en bij regen;
Ik dronk er bij zitten, ik dronk er bij staan,
Ik kwam er wel somtijds wat buisjes vandaan...
Mijn lief zeit: ik kan er niet tegen.
Ze heeft mij een zoen van haar mondje verzeid
(Haar wangetjes raakten aan 't kleuren)
'Maar - mits je me niet in dat kroegje weer leit!'
Waarachtig, je kunt er op ân, lieve meid!
Nu zal het mij nóoit weer gebeuren
J.P. Heije. 1809-1876
|