De maaltijd
Ze komen op een avond bij ons eten,
de moeder en haar kinderen. Ze lacht,
ja, uit Aleppo, zegt ze dan, zo zacht
alsof ze het al bijna was vergeten.
De bonen smaken goed, de kip is mals,
we praten, drinken, proosten op het leven.
Ik vraag: waar is je man? Dan maakt ze even
een snelle snijbeweging langs haar hals.
Ze ziet hem lopen langs de rozenhagen,
zijn sterke rug, zijn innerlijke rust
en om hem heen de geur van zomerdagen.
Misschien heeft ze hem nooit vaarwel gekust.
Ik durf het haar gewoonweg niet te vragen;
dan vraag ik maar of ze een toetje lust.
Rikkert Zuiderveld 1947
Uit de bloemlezing Een toon die in de Stilte Zoemt (Van Gennep, 2015)
|