De moeder Ik zie haar steeds zoals zij, licht gebogen, voor jou en mij de boterhammen sneed, de lamp bescheen het witte tafelkleed, en een lok haar beschaduwde haar ogen. Als jij dan thuiskwam stond het brood gereed, je kuste haar en streek die lok naar boven, ik had mijn stoel inmiddels bijgeschoven, zij zei: was eerst je handen, voor je eet. Zo zie ik het: of wij nog samen waren, want zelfs de eenzaamheid van alle jaren heeft nooit het helder beeld in mij verstoord. A. Marja 1917 - 1964 Uit: Van mens tot mens. De Arbeiderspers 1948 Bron: Is dit genoeg een stuk of wat gedichten Deel I, samengesteld door C. Buddingh' en Eddy van Vliet Elsevier Manteau 1982 |