De perzik Breed spreidt de boom, met donzig ooft beladen, Zijn knoestige armen over ’t lichtgroen latwerk Dat, sterke steun, den zoeten last helpt torschen. En bij den boom, met blikken vol begeerte, Staan knaap en meisje, meer dan half verleid reeds. Bekoorlijk bloost de rijpe ronde perzik. Op zusjes schouder legt de knaap zijn handje En stamelt smeekend – ‘Toe! pluk gauw! ik durf niet!’ En moedig heft, vuurrood van ’t koene waagstuk, – Als Vader kwam! – het blonde zondaresje Den blanken arm naar ’t purpren paradijsooft, Plukt snel de vrucht en splijt die vlug doormidden En deelt haar buit, al fluistrend: – ‘Laffe jongen!’ Met bangen broêr, die achter Eva wegschuilt. Hélène Swarth (1859-1941) |