De rogge De rogge schoot in de aar, En heel het veld ging wuiven. Nog enkle dagen maar En alles stond te stuiven. Een zoete witte wolk Rees, en is neergestreken. Het harig arenvolk Kwam ros er uitgekeken. En stille staat 't en helt. Wat open was gebloeid Sluit zich tevrede' en zwelt. De rogge ruischt en groeit. En 'k zag de wereld aan, Die zwatelt en trotsch relt, Hoe schamel lijkt Gods graan Naast 't welig roggeveld. O duizendkoppig volk, Dat deint maar op en neêr, Godzelf daalt in een wolk. Zijt stil, ontvangt den Heer. En weest zeer stil en en kent Slechts zuiverheid en rijpt, Tot God zijn maaier zendt, En u de sikkel grijpt. Willem de Mérode 1887-1939 Bron: Tusschen Ploeg en Sikkel verzen van het land. Bosch & Keuning, Baarn |