Uit-gebeeld door een parthy smulle-broers, pan-likkers en smeer-vogels, waar by in't verschiet gesien werd, dat eenige doorstoken, eenige vergeven, en andere op een vreemder manier om hals geraackt sijn. Apicius, dien lekker-bek, Gaf voor een Visch ses honderd gulden, 't Geld, achten hy niet meer als drek; Dit kon Octavius niet dulden; Hy meende, voor so kleinen som, Was hem die vis ook wellekom. (1)Dat waren Monsters der Natuer, So schandigh, als men kan ontmoeten; Nogh Vleisch, nogh Visch viel haar te duer, Als hy haar lusten moghten boeten. Rampzaligh ook is 't eynd geweest, So wel van 't een als 't ander beest. Vitellius, die schokke-bast Die droomde 's nagts niet als van smullen, Hy wierd een dik-pens van een gast Door staagh sijn darmen op te vullen, t Is sekerlijk een dwase saak, Syn God te maken van de smaak. De spys, die in den Hemel is, Valt vry wat beter, dan op Aarde, Ook vry wat beter als een Visch, Die haast verteerd, schoon hoogh van waarde; Want spys, de Zaligen bereid, Die deurt tot inder eeuwigheid. (1) Prikken, een soort van Visschen, die van de Romeynen in haar Vyvers met het bloed en vleesch van haar slaven gevoet wierden, welcke slaven om een geringe oorsaak op de kant van de Vyvers, gelijck de beesten geslagt wierden, en haar vleesch aan stukjes gekapt sijnde. daar in geworpen wierd. Pieter de Neyn. (1643 - ? na 1687)Uit: De Nederlandse Poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten van Gerrit Komrij. Uitgeverij Bert Bakker. |