De zwerver
Door den leegen kouden akker Loopt een oude, arme stakker, Zoekend in den harden grond Of-ie geen petatters vond. Wroetend gaan de zwarte handen, Klapperend de zwarte tanden, Gulzig glimt de grauwe mond of-ie geen petatters vond. In den avond nog, bedrogen, ging de moede schim gebogen, kroop de zwarte schaduw rond of-ie geen petatters vond. En alvorens te beginnen aan het maal, zei de bazinne hoe een groote, vreemde hond zocht, of-ie petatters vond. Jan Prins 1876 - 1948 uit: Bijeengebrachte gedichten, L.J.C. Boucher, Den Haag 1947 |